‘Het was een mooie zomerdag,’ vertelt een veertigjarige man. ‘Ik had seks met een man die ik niet kende en nooit meer zou zien. Een geil moment dat 45 minuten duurde. Ik trok mijn schoenen aan en ging eten met vrienden met wie ik al sinds mijn vijftiende omga. Ik ken hun kinderen goed, zij kennen mij goed. Ik houd ontzettend veel van ze. Toen ik naar huis ging, dacht ik: wat een perfecte zomerdag! Ik heb allemaal leuke dingen gedaan met verschillende mensen.’

Hij hoeft niet zo nodig een representant te zijn van alleenwoners. Wat hij alleen wil zeggen is dat juist die vrolijkheid laat zien ‘dat we niet allemaal één route hoeven te bewandelen’.

Zodra ik aan mensen vertel dat ik over ‘alleenwoners’ schrijf, krijg ik bijna altijd de opmerking: ‘Ah, over eenzaamheid.’ 

Nou, niet per definitie, zeg ik dan. 

Ik schrijf over de ervaring van mensen die zonder partner wonen, dat zijn er in Nederland ruim 3,2 miljoen.* Dat betekent 3,2 miljoen verschillende ervaringen. Als er al sprake is van eenzaamheid, kan die dus 3,2 miljoen verschillende kleuren aannemen, net als de beleving van ‘samen’.

Maar veel alleenwoners definiëren hun gevoelens precies zo:

Ik: ‘U woont alleen?’

Zij: ‘Ja, maar ik ben niet eenzaam.’

Hoewel het aantal mensen dat zonder partner samenleeft blijft stijgen – rond 2050 gaat het om de helft van het aantal huishoudens – kleeft er aan deze levensvorm een brij van slecht onderzochte clichés. Geen wonder dat veel alleenwoners geen zin hebben om mee te praten in dit project. Ze willen, gezien de associaties, helemaal niet tot die burgerlijke staat gereduceerd worden. Dat het trouwens officieel niet eens een burgerlijke staat ís, zegt voldoende. Vooralsnog heten de miljoenen alleenwoners ‘niet-gehuwd’ of ‘gescheiden’. 

iedereen alleen

Sinds 1950 is het aantal mensen in Nederland dat alleen woont vertienvoudigd. Het komende jaar laat Annemiek Leclaire ervaringsdeskundigen en theoretici aan het woord over wat deze groeiende ‘singlisation’ voor invloed heeft op de inrichting van ons persoonlijke en gezamenlijk leven. Lees hier de eerste aflevering: ‘Alleen leven zorgt voor uitdagingen die voor mensen met een partner niet te begrijpen zijn’

Geen en-ke-le behoefte

‘De gezelligheid is weg,’ zegt mijn tante (79) terwijl ze de tafel dekt. ‘Er is niemand in huis om tegen te praten.’ Ik ben op een zondag naar Heerlen gereisd om de zus van mijn vader te spreken, die vorig jaar voor de tweede keer weduwe werd. ‘En toch gaat het goed hoor, kind,’ zegt ze.

Mijn tante huurt een appartement in een flat waar ook mijn oom woont, de 81-jarige broer van mijn vader. 

Mijn oom is sinds ik hem ken alleen. ‘Geen en-ke-le behoefte aan,’ zegt hij nadrukkelijk als ik vraag of hij in het gebouw iemand anders kent dan zijn zus. Om zijn woorden kracht bij te zetten, houdt hij zijn armen in een kruis voor zijn lichaam, als een jonge vrouw tegenover een vampier. Hij woont hier nu ruim twintig jaar. 

Mijn oom maakt sinds ik me kan herinneren een kalme, tevreden indruk. Hij staat bekend om zijn vaste routines. Vandaag, op zondag, zou hij eerst de was hebben gedaan, dan de strijk, dan de boodschappen. (De secularisatie van het katholieke zuiden in een notendop). Na de voorbereidingen voor de warme middagmaaltijd zou hij een bodempje cognac hebben gedronken, en in de namiddag een wandeling in de omgeving hebben gemaakt. Maar nu zit hij aan tafel bij mijn tante met zijn nicht uit Amsterdam, en zegt hij: ‘Ik zal de zondag naar morgen moeten verschuiven.’ 

Ze zijn alleen wel bezorgd, zeggen ze, wat er moet gebeuren als ze zichzelf op een dag niet meer kunnen verzorgen. Wie verricht dan die intieme handelingen, waar gaan ze naartoe?

Mijn oom en tante, kinderen van een mijnwerker die op zijn 63ste aan stoflongen overleed, hebben een berustende houding. Het alleen wonen is gewoon zo gelopen, ze maken er het beste van. Ze hebben veel steun aan de zoon van mijn tante en zijn gezin die vlakbij wonen. ‘We hoeven maar te bellen en hij staat voor de deur,’ zegt mijn tante over mijn neef. 

Ze zijn alleen wel bezorgd, zeggen ze, wat er moet gebeuren als ze zichzelf op een dag niet meer kunnen verzorgen. Wie verricht dan die intieme handelingen, waar gaan ze naartoe?

Het is niet om aan te horen hoe hakkelend en zoekend ik dat gesprek met mijn oom en tante voer. Ze hadden me beiden afwachtend aangekeken, maar ik wist ineens niet meer wat ik moest vragen. Alsof ik vastzat in rasters van taal – pijnlijke taal ook nog.

Graag op jezelf

‘Voor welke toekomst ben jij bang?’ vroeg een vriend mij jaren geleden. Hij had zelf nooit samengewoond.

Jij eerst, zei ik. 

‘Dat ik pas na dagen onderaan de dijk met mijn brommer wordt gevonden,’ zei hij peinzend. 

Ik dacht aan de biografie van Marguerite Duras die ik net had gelezen, waarin werd beschreven hoe de schrijfster in haar tuin nacht na nacht langzaam dronken werd van de rode wijn, melancholisch naar de rozen starend. 

Ik had ook aan de stenen in de zakken van Virginia Woolf kunnen denken, maar daarvoor had ik gelukkig te veel levenslust.

Ik herinnerde me die conversatie op de terugweg vanuit Heerlen. 

Vaak denken we over onszelf met woorden van anderen, zeker als onze weg net iets anders loopt dan die van de mensen om ons heen.

Sinds mijn scheiding ben ik me gaan realiseren dat ik meer met mijn oom gemeen heb dan van buiten lijkt. 

‘Ben je graag op jezelf?’ had ik mijn oom gevraagd. Het is moeilijk praten, hij is bijna helemaal doof.

‘Dat zijn de juiste woorden,’ zei mijn tante opgelucht.

Het gesprek was toen op mijn overgrootvader Leopold Leclaire gekomen, die altijd snel naar boven vertrok zodra er visite kwam. Ook een heel tevreden man. 

Wat ik hiermee wil zeggen: ik word nooit dronken. Ik heb trouwens ook geen tuin.

Semantisch kader

‘We zien hoe gelukkig alleenwonenden kunnen zijn, maar interpreteren dat toch als de uitzonderingen op de regel, waardoor we onze normen en verwachtingen niet hoeven aan te passen,’ zegt politicoloog, historicus en filosoof Ton Nijhuis. ‘Alleen wonen blijft “een gemis.”’

Een van de redenen voor dat ongemak in mijn interviews komt door het ontbreken van een semantisch kader, zegt hij. ‘Er is nog geen taal voor deze manier van leven die niet is afgeleid van de normatieve taal over relaties. En hoe kun je een taal creëren waarin het alleen zijn op dezelfde positieve manier kan worden gewaardeerd, terwijl de klassieke relatie tot in alle haarvaten van de taal genesteld is?’

Ik had Nijhuis niet benaderd als deskundige, ik was op een avond na een lange werkdag komen aanfietsen voor een kop thee, we zijn bevriend, en hij was net verhuisd – maar al snel ging het over dit onderzoek, en hielp de academicus, zelf alleenwonend, me met zijn kennis over sociale verwachtingsstructuren. Ingekort zei hij dit:

‘We verhouden ons tot elkaar op basis van een hele set van expliciete en impliciete conventies, regels, wetten, gewoonten, die door opvoeding, traditie, scholing, sociale omgang zijn geïnternaliseerd. Socialiteit bestaat uit het vlechtwerk van wederzijdse verwachtingen die doorlopend worden afgestemd en getoetst, waarbij we vooral op bevestiging zijn gericht. Die sociale verwachtingsstructuren en de schema’s waarmee we betekenis aan de wereld geven en moreel waarderen, zijn diep verankerd in de taal.

‘Het dominante patroon is nog steeds de klassieke relatie, en ook voor alleenwoners zal dit nog lange tijd het referentiepunt blijven: je bent anders dan wat normaal is, maar A: toch wel gelukkig, of B: trots op het anders zijn.’

Taal is niet simpelweg een blokkendoos van woorden waarmee we zinnen kunnen construeren. Woorden en begrippen hebben ook vele verborgen betekenissen die altijd meeswingen in het gebruik. Sommige woorden komen veel samen met andere woorden voor en minder met andere. Dat heet een semantisch veld: de inbedding van woorden in een veld van andere woorden waardoor specifieke betekenissen, connotaties, gevoelens ontstaan. Begrippen als relatie, huwelijk of samenwonen zijn gekoppeld aan: niet alleen zijn, vertrouwen, hulp, liefde, vriendschap, kortom een heel veld van begrippen dat positief beladen is. Single zijn zit eerder in een semantisch veld van: alleen, eenzaamheid, ontbreken van een relatie, gemis, etc. Dus in een veld dat vooral negatief beladen is.

Een poging tot emancipatie van alleen zijn, als positieve keuze, wordt vaak verwoord in termen die dit gemis relativeren: alleen maar niet eenzaam, enzovoort. De norm blijft in die zin impliciet toch de klassieke relatie. Dat blijft het referentiepunt. Aangezien het huwelijk en kinderen krijgen door de gehele geschiedenis heen centraal staat, is de gehele taal diep doordrongen van de wenselijkheid van de man-vrouwrelatie en de onwenselijkheid van het single zijn.

Omdat de geschiedenis zo lang is en het dominante patroon nog steeds de klassieke relatie, zal dit ook voor alleenwoners nog lange tijd het referentiepunt blijven: je bent anders dan wat normaal is, maar A: toch wel gelukkig, of B: trots op het anders zijn. Daarmee creëer je geen eigen semantiek of betekenisveld.’

Niet fijn

Het was donker geworden in het appartement dat hij net had betrokken. Tot hij opsprong om een lichtje aan te steken had ik naar zijn vertrouwde profiel gekeken, met op de achtergrond de in het duister gehulde binnentuinen. De schilderijen stonden nog op de grond, een deel van zijn duizenden boeken nog opgestapeld. 

Dat was dus waarover ik struikelde, dacht ik toen ik tegen middernacht naar huis fietste. Dat zat me in de weg in dit onderzoek. Met het karige setje beladen woorden dat de cultuur me toebedeelt, geef ik onbedoeld vorm aan mijn eigen en andermans ervaringen. Werd dat zo geen armetierige bedoening?

‘“Samen” betekent voor mij negatieve ervaringen kunnen delen,’ mailt Arjen van der Loo, die na 23 jaar in de Verenigde Staten weer in Nederland woont. Hij ziet in mijn oproep aan alleenwoners om over ‘belonging’ te praten ‘een Nederlandse gewoonte alles in hokjes te willen indelen’, bijvoorbeeld de begrippen ‘alleen’ en ‘eenzaamheid’. Hij is in 2006 gescheiden. ‘De eenzaamheid is niet fijn,’ schrijft hij. Maar dat is wat hem betreft geen kenmerk van alleen wonen. ‘Omdat ik het grootste gedeelte van mijn leven gevaren heb, was ik daardoor ook alleen, zelfs gedurende de tijd dat ik getrouwd was. Maar wat is alleen? Ik voer op een cruiseschip, met drieduizend mensen. Ik kan dat eigenlijk niet alleen noemen. En zelfs daar waren er vaak momenten van eenzaamheid met drieduizend mensen om mij heen.’

Uit elkaar halen

‘Laten we alleen zijn en eenzaam zijn meteen uit elkaar halen,’ zegt filosofe Marjan Slob als ik haar bel. ‘Mensen in een slechte relatie kunnen heel eenzaam zijn, mensen die alleen wonen kunnen in diepe vrede leven met zichzelf.’ 

Slob, tegenwoordig Denker des Vaderlands, houdt in haar boek De lege hemel de vaak te makkelijk gebezigde term ‘eenzaamheid’ zorgvuldig tegen het licht. Zo hekelt ze de beleidsmatige opvatting ervan die wijkgenoten in ‘een sociaal isolement’ gezelschap opdringt. Ik denk aan mijn oom, die je geen groter ongemak zou kunnen bezorgen dan onverwachts bij hem aanbellen.

Zelf heeft ze de input van haar partner nodig, zegt Slob. ‘Soms vind ik het heerlijk als hij een paar dagen weg is, maar soms valt het over me heen. Dan irriteert het me dat niks me uit mijn coconnetje haalt. Wat ik dan bijvoorbeeld doe is de radio aanzetten in plaats van mijn eigen muziek kiezen zodat ik niet steeds alleen maar met mijn eigen keuzes leef, en er een andere wereld bij me naar binnen breekt.’ 

‘Alleen zijn en eenzaam zijn kunnen samenvallen. Dat is het meest grimmige scenario.’

Ze ziet in de onrust die dan bij haar ontstaat twee mechanismen aan het werk. ‘Instinctmatig horen we nu eenmaal bij een groep, we zijn sociale dieren, dat zit vrij diep verankerd. Maar ik wil ook niet alleen door mijn eigen betekeniswereld omringd zijn. Ik verlang er soms naar dat die opengebroken wordt, zodat ik niet in alles mezelf weerspiegeld zie. Soms word ik claustrofobisch door het draaien in cirkels van eeuwig zelfcommentaar.’

Als mensen te lang alleen zijn, kunnen sociale contacten onwennig worden, zegt Slob. In De lege hemel beschrijft ze het proces van jurist Emily White, die zich geleidelijk uit de wereld terugtrekt. Het lijkt alsof ze haar sociale vaardigheden steeds meer verliest. Het isolement kruipt onder haar huid, ondermijnt haar zelfvertrouwen. Hoe meer de hunkering naar een ander groeit, hoe onoverkomelijker de stap naar de ander wordt. 

‘Dan kunnen alleen zijn en eenzaam zijn samenvallen,’ zegt Slob. ‘Dat is het meest grimmige scenario.’

Wat vindt zij van de stijging van het aantal alleenwonenden? ‘Ik denk vanuit lichamen,’ zegt ze, verwijzend naar het instinctmatige verlangen naar de geruststellende aanwezigheid van een ander. ‘Alleen wonen is geen probleem als jouw lichaam maar vaak genoeg een ander lichaam ontmoet. In de architectuur zou veel meer aandacht moeten zijn om elkaar laagdrempelig tegen te komen.’

Mijn eigen gezelligheid

Toevallig woon ik zelf in een appartementencomplex dat gebouwd is op gezamenlijkheid, bijvoorbeeld dankzij een grote entree waar postbussen, de lift, het trappenhuis en de parkeergarage op uitkomen. ‘Ik heb hier net beneden heerlijk met een paar buurtgenoten staan praten,’ zegt mijn 75-jarige alleenwonende buurvrouw als ik haar op een middag tegen het lijf loop. ‘Zo pak ik na mijn pensioen dagelijks mijn portie smalltalk mee.’ 

‘Er zijn vier essentiële elementen in het leven,’ somt ze op als ik doorvraag naar haar ervaring van het alleen wonen: ‘Intieme gesprekken over emoties, afleiding zoals naar een film gaan, praktische hulp en seks. Dat kun je als alleenwoner allemaal zelf regelen, alleen niet bij één iemand. Mensen denken wel eens dat een huwelijk wél al die dingen geeft, maar dat is onzin natuurlijk.’

Om dat allemaal zelf te regelen heb je niet alleen sociale vaardigheden nodig, maar ook een omgeving met gelijkgestemden, en wat geld. 

Yasemin Gönülalan (34), is een alleenstaande moeder van een zoon van 5. De scheiding van de vader van haar kind leverde haar zoveel afkeuring op dat ze bij een deel van haar familie geen steun meer vond. Als ze aan ‘samen’ denkt, ziet ze het beeld van de crisisopvang voor zich waar ze vanwege de bedreigende situatie werd opgevangen. Daar voelde ze de steun van hulpverleners, vertelt ze, en van andere vrouwen. Ze ervaart eenzaamheid rondom de zorg voor haar kind. Als ze een school voor hem moet kiezen, of een mijlpaal wil delen, bijvoorbeeld hoe dapper hij was tijdens zwemles. Ze vindt het ook moeilijk als ze een paar dagen alleen maar haar jonge kind als gesprekspartner heeft. Maar een oppas kost geld. Bovendien heeft ze vanwege nare ervaringen in het verleden moeite haar zoon alleen te laten. 

Bij wie ze thuis is? ‘Bij mezelf,’ zegt ze. ‘Ik heb echt geleerd te houden van mijn eigen gezelligheid.’ 

Omdat ze destijds van haar partner haar HBO-studie niet mocht afmaken, studeert ze nu thuis verder. Ze wil vrouwen met een buitenlandse achtergrond in huwelijkscrises gaan helpen, haar ondernemersplan is net goedgekeurd. 

Meer tijd voor mezelf

Johan Govers (52) is Vlaams. Hij woont in Nederland in verband met zijn werk: een verantwoordelijke functie bij een grote verzekeraar. Als zijn tienjarige zoontje bij hem is, voelt hij geen eenzaamheid. Wel nu zijn kind vier weken met zijn ex-vrouw op vakantie is, en collega’s en bevriende stellen ook. Thuiswerkende collega’s maken het er niet gezelliger op.

Bovendien is hij in de rouw, zijn vader is nog geen drie weken eerder overleden. ‘In zo’n vakantieperiode weet je wel wat “alleen” is,’ zegt hij. Samenwonen zou hij vanwege de aanwezigheid van zijn zoon niet zien zitten, maar een leuke vrouw zou zeer welkom zijn. Iemand die bij de begrafenis naast hem had kunnen zitten, zijn hand had gepakt, die hem nadien zou hebben vastgehouden.

In ruil voor wat schoonmaakwerkzaamheden heeft hij de bovenverdieping van zijn grote huis aan een Oekraïense vluchtelinge ter beschikking gesteld, ‘een intelligente vrouw die meteen werk vond.’ Hij vindt het fijn iets te kunnen betekenen, maar gezellig is het ook, zegt hij. Ze hebben over het samenwonen onmiddellijk goede afspraken gemaakt. ‘Ze hoefde als vrijgezelle dame nergens voor te vrezen.’ 

Als ik Govers spreek zit hij in een hotelkamer van een Van der Valk, hij heeft zichzelf een singles-barbecue in het oosten van het land cadeau gedaan. Morgen plakt hij er een bezoek aan het Kröller-Müller Museum aan vast. 

Voor alleenwoners met drukke banen en fulltime ouderschap is het niet altijd makkelijk om sociale contacten te onderhouden. ‘Het hele jaar schreeuw ik van binnen om meer tijd voor mezelf,’ mailt een vrouwelijke veertiger die liever anoniem blijft. ‘De week waarnaar ik verlang is nu aangebroken; de week dat mijn zoon met zijn vader op vakantie is. Maar mijn familie en vrienden zijn ook op vakantie, en stelletjes spreken samen af. Het voelt als straf dat ik het hele jaar zoveel rollen heb – werknemer, ondernemer, commissaris, moeder en ex-partner – dat ik te weinig kan investeren in vriendschappen. In een week als deze wordt dat pijnlijk duidelijk. Het voelt eenzaam.’

Een empathische ander

Wat is ‘belonging’ eigenlijk precies? Een paar nachten voor ik naar Ton Nijhuis fietste, waren mijn zoon en ik wakker geschrokken van een enorme klap. Ik heb een negen meter breed zwevend dressoir over de hele lengte van een muur. Dat dressoir bevat honderden boeken en tijdschriften. Bovenop staan vazen, schilderijen, verzamelingen stenen.

Een groot deel van dat dressoir zakte om een uur of vijf ’s nachts van de muur. Mijn vloer is van beton, de klap leek op een explosie.

‘Mam?’ riep mijn zoon geschrokken, nog half in slaap. Zwijgend stonden we kort daarna de ravage te bekijken.

De daaropvolgende ochtend stuurde ik de desolate foto’s naar: 

1: de man met wie ik sinds kort date.

2: de appgroep ‘Gezin’, met de kinderen en hun vader. 

3: de appgroep met mijn ouders.

Wat volgde waren troostende reacties, ontzetting, aanbiedingen van hulp. Dat, voor mij, is ergens bij horen. 

Waar ik nu, haast beschaamd, over nadenk: waarom krijgt de man met wie ik slechts luttele weken ‘omga’ op deze calamiteitenladder al un statut supérieur, ten koste van mijn innigste vriendinnen?

‘Empathie is niet alleen maar rationeel begrijpen waarom iemand angstig, boos, jaloers, ontredderd of wat dan ook is. Nee, het is echt contact zoeken met die innerlijke gewaarwording van die ander.’

Dat wordt duidelijker als ik mijn interview met Joachim Duyndam terugluister, hoogleraar Wijsbegeerte aan de Universiteit voor Humanistiek, en gespecialiseerd in empathie. Duyndam stelt dat emoties, die zich innerlijk afspelen, pas realiteitswaarde krijgen als ze door een empathische ander worden meegevoeld.

‘Empathie is niet alleen maar rationeel begrijpen waarom iemand angstig, boos, jaloers, ontredderd of wat dan ook is. Nee, het is echt contact zoeken met die innerlijke gewaarwording van die ander,’ zegt hij. 

‘We hebben anderen nodig om ons gevoel realiteitszin te geven, om te bevestigen dat de emotie er is en deze een plek te kunnen geven. Anders ga je aan jezelf twijfelen, “Ben ik nou gek?” Zegt een ander dat het oké is om verdriet te hebben of boos te zijn, dan krijgt de emotie realiteitswaarde. Dan kunnen we op dit gevoel vertrouwen, en weten we ook wat we voelen en waarom we dat voelen. Als je heel lang alleen bent, of jezelf van anderen isoleert, krijg je een emotionele schimmigheid, een soort onvastheid in je zelfgewaarwording, de manier waarop je jezelf beleeft. Als je lang alleen ben, kan er een soort onrust ontstaan omdat je niet meer zeker weet: wat gebeurt er nu eigenlijk met me?’

Het is niet zo dat je bij iedere emotie, elk moment van de dag de empathie van anderen nodig hebt, zegt Duyndam. ‘Maar af en toe wel, en zeker als het heel hevig is. Iemand die alleen woont, krijgt dit niet op een vanzelfsprekende manier, die moet er de voordeur voor open doen.’ 

Of appen. 

Veerkracht

Uit mijn gesprek met Duyndam trek ik de conclusie dat een monogame liefdesrelatie, zelfs mocht die tijdelijk blijken, voor mij een wederzijdse beschikbaarheid impliceert waarop ik op een schrikmoment meteen kan teruggrijpen. Door de intimiteit ervan is er ook ruimte voor de scherpte van emoties waarmee ik mijn ouders en kinderen niet wil opzadelen. 

Dat ik dit allemaal zo theoretisch uitpluis, komt omdat ik persoonlijk wil onderzoeken wat een geliefde onderscheidt van een vriend of een vriendin. Dat is niet voor iedereen hetzelfde. De veertiger met wie dit artikel begint, zou daar anders over kunnen denken.

Hoe belangrijk, denk ik enigszins verbouwereerd, blijkt dan toch een liefdesrelatie voor mij. Ik word wiebeliger als zo iemand er niet is. 

‘Door die relatie met empathische anderen ontstaat veerkracht,’ zegt Duyndam. ‘Geestelijke weerbaarheid is geen aangeboren eigenschap, maar ontstaat door sociale relaties. Kinderen die na rottige omstandigheden toch goede levens gaan leiden, hebben vaak een zorgende moeder of vader gehad, een wijze oom of een goede juf.’ 

Dat gezegd hebbende, citeert de hoogleraar Sartre: ‘De hel, dat zijn de anderen.’ 

Een opmerkelijke uitspraak voor een hoogleraar empathie, zeg ik.

‘Filosofen thematiseren vaak hun eigen zwaktes,’ lacht Duyndam. Hij leeft samen met een partner maar schommelt zelf sterk tussen een verlangen naar gezelschap en alleen zijn. ‘Dat heet “ambivalentie”.’ 

Dat lijkt me een begrip dat alleenwoners en samenwoners bijeenbrengt, denk ik, terwijl ik de scherven van een gevallen vaas opveeg en de timmerman het dressoir aan het herstellen is. Ambivalent zijn in het verlangen naar samen en alleen. Soms gaat de volumeknop van verlangen meer richting anderen, soms naar op jezelf kunnen zijn – van persoon tot persoon, van moment tot moment verschillend, in welke omstandigheden, welke leefvorm dan ook.

Meepraten? [email protected]
Deze publicatie is tot stand gekomen met steun van het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten (www.fondsbjp.nl). 

* In dit onderzoek richt Vrij Nederland zich op alleenwonenden met of zonder (deels) thuiswonende kinderen. Dat kan gaan om studenten, yuppen, gescheiden co-ouders, alleenstaande vaders of moeders, bewuste singles, alleenwonende latters, weduwen en weduwnaren. Wat deze mensen gemeen hebben is dat ze in hun eentje verantwoordelijk zijn voor de financiële, praktische, sociale en emotionele aspecten van hun huishouden.