Ik snuffel tussen de schappen van een supplementenwinkel. Een keurige meneer met warrige grijze haren en een leuk sjaaltje kletst wat met de medewerker van dienst. Nieuwsgierig luister ik mee: ‘Wist jij dat Justin Trudeau vitaminesupplementen gaat verbieden?’ De medewerker knikt ongemakkelijk. ‘Ja, en na Canada gaat dat ook hier gebeuren.’ De man betrekt mij meteen in het gesprek: ‘Wist jij dat?’ Ik graaf braaf in mijn geheugen, maar nee. ‘Lijkt me sterk ook,’ voeg ik al denkend toe. ‘Dat is niet waar toch?’

Dat is een cue voor een tirade: ‘O jawel, ze willen niet dat we weten dat we geen medicijnen nodig hebben. Deze winkel kan straks opgedoekt worden. Ze willen ons allemaal expres ziek maken en verslaafd aan Big Pharma.’ Dan, dwingend: ‘Je moet maar eens wat eigen onderzoek doen op YouTube.’ Ik zucht. Ik kwam hier voor mijn rust en nieuwe magnesiumpillen, niet voor een ongevraagde masterclass over de donkere wegen van de elites. De man kijkt me indringend aan, ogen wijd opengesperd. Er lijkt iets bij hem te klikken. ‘Nou zie ik het, ik herken je wel.’ Ik schrik. ‘Jij bent van die ene van de NPO.’

Hij wenkt naar de medewerker alsof-ie erachter gekomen wie de mol is. ‘Het echte nieuws verslaan jullie niet, hè. Jullie spelen onder één hoedje met de elites, jullie houden ons compleet voor de gek!’

Ik besluit er wat van te zeggen. ‘Ik vind het ontzettend onbeleefd om mij en mijn collega’s vals te beschuldigen.’ Ik klink een beetje als een boze buurvrouw.

De adrenaline giert zichtbaar door zijn lijf, mijn pols wordt wat hoger. Het zijn teksten die ik ken van de sociale media, maar nooit eerder botste mijn bubbel tegen een andere, in een vitaminewinkel. Ik besluit er wat van te zeggen. Ik word immers in een paar zinnen over één kam geschoren met heel het Mediapark en weggezet als onprofessioneel én kwaadaardig. ‘Ik vind het ontzettend onbeleefd om mij en mijn collega’s vals te beschuldigen.’ Ik klink een beetje als een boze buurvrouw. De keurige meneer lacht me spottend uit alsof hij juist trots is dat hij hier het kwaad aan de staart uit zijn hol trekt. ‘Jullie zijn allemaal niet te vertrouwen.’

‘U kent mij en mijn collega’s toch niet eens,’ probeer ik, maar mijn argumenten krijgen geen grip op de meneer. Ik doe niet mee in dit verhaal. Ik ben slechts een duister bijfiguur in zijn zelf geregisseerde toneelstuk over goed en kwaad. De glansrol is voor de keurige meneer zelf. De held die die de waarheid ziet, maar niet wordt geloofd. Alleen wordt zijn waarheid niet geverifieerd op basis van feiten of rede, maar op verdenkingen en een gevoel van wantrouwen. Ik staak het gesprek, want alles wat ik zeg, stookt het vuurtje alleen maar op. In lichte shock loop ik de winkel uit. ‘Zo zie je maar, bij de NPO willen ze geen discussie,’ krijg ik nog toegebeten. Maar er was nooit een discussie mogelijk. Het leek eerder op een relatiecrisis, maar dan met een vreemde. De rede werd bedolven onder een lawine van emoties.

Ik vind de wereld ook een enge plek. Maar later vroeg ik me nog af: wat als je ook nog tegen de pilaren trapt die bedoeld zijn om de boel bij elkaar te houden, zoals journalistiek, wetenschap, overheid, zorg? Dan raakt de wereld op drift. De held die niet meer weet wie zijn vijand is, wordt ’m misschien zelf. En dat maakte deze ontmoeting zo eng.